Of het nu terecht is of niet, bij het lezen van de kritiek op de organisatie van de publieke onderzoeksfinanciering, begint bij mij vaak de reactie “
NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, verdeelt de publieke onderzoeksmiddelen. Het beleid wordt omkaderd door een strategie die elke vier jaar vernieuwd wordt. Een belangrijke constante in het beleid is dat de middelen in competitie verdeeld worden. Dat is een methodiek die, zeker in de westerse wereld, gangbaar werd met de oprichting van research councils na de Tweede Wereldoorlog. De National Science Foundation (NSF) in de Verenigde Staten, de Duitse DFG, de NWO (destijds ZWO geheten) ontstonden bijvoorbeeld rond dezelfde tijd en vanuit dezelfde visie: excellente wetenschap is van vitaal belang voor welzijn en welvaart, dus geef excellente wetenschap de ruimte. Wereldwijd kennen vrijwel alle landen nu dergelijke research councils met vergelijkbare werkwijzen en standaarden: peer review, transparantie, wetenschappelijke integriteit, open access, enzovoort. Op deze manier is het voor NWO, na vaststelling van het strategische belang ervan, heel gemakkelijk om samen te werken met zusterorganisaties in, bijvoorbeeld, China en Brazilië.
Het schrijven van een aanvraag is juist wetenschappelijk uitdagend, leerzaam en bevredigend
De meest gehoorde kritiek op NWO is dat het aanvraagproces (het schrijven en indienen van een voorstel) en het beoordelingsproces (peer review) te tijdrovend zijn, zowel voor de wetenschappers die aanvragen indienen als voor hen die ze moeten beoordelen. Mijn eigen ervaring is dat het schrijven van een aanvraag juist wetenschappelijk uitdagend, leerzaam en bevredigend is. Het is wetenschappelijk inhoudelijk werk en met de collegae die je gaan beoordelen voor ogen word je zelf beter bij het schrijven van zo’n voorstel. Voor de talloze keren dat ik, aan de andere kant van de tafel, als peer reviewer heb gediend geldt hetzelfde: het is, ook wetenschappelijk gezien, goed bestede tijd.
Dan komt het knellende punt: de lage honoreringspercentages. Dat is een probleem. Ze zullen per definitie nooit 100% kunnen zijn, omdat de excellentieprikkel van de onafhankelijke tweede geldstroom dan verloren zou gaan. Toch ze zijn te laag. Maar in plaats van de handdoek in de ring te gooien en NWO onder te brengen bij de Staatsloterij, neemt de NWO een veel constructievere positie in. Ze is lid van de kenniscoalitie van onder andere de verenigingen van universiteiten en hogescholen, KNAW, TNO en het bedrijfsleven, die op basis van een gedeelde strategische visie over het belang van wetenschappelijk onderzoek een ‘omvattend’ bestel van wetenschapsfinanciering voorstelt: voor fundamenteel onderzoek, vrij onderzoek, thematisch onderzoek, toegepast onderzoek en praktijkgericht onderzoek. Een Nationale Wetenschapsagenda geeft er richting aan en het moet mogelijk worden gemaakt door een investeringsplan dat hopelijk een plaats zal vinden in het nieuwe regeerakkoord dat in de loop van 2017 wordt gesloten.
Meer geld voor de wetenschap dus, op basis van argumenten waar niemand omheen kan!
In plaats van de handdoek in de ring te gooien en NWO onder te brengen bij de Staatsloterij, neemt de NWO een veel constructievere positie in
Maar dan dat andere punt: de ‘overlast’ voor wetenschappers. Niet iedereen zal de last zo positief ervaren als ik hierboven, als mijn persoonlijke ervaring, aangeef. Behalve door de beschikbare middelen worden de honoreringspercentages en daarmee de ‘efficiëntie’ van het systeem ook bepaald door de het aantal aanvragen. NWO probeert, voorzichtig en in goede samenspraak met de universiteiten, haar ‘instrumenten’ (o.a. het talentprogramma, maar ook de omvang van de vrije programma’s) zo goed mogelijk te laten aansluiten bij universitair beleid. Heel concreet: zou het helpen bij een VENI-aanvraag een ‘inbeddingsgarantie’ van de universiteit te vragen? Zijn kleine onderzoeksbeurzen wel echt interessant? Moeten wat grotere programma’s de voorkeur genieten? Het is
Nog veel sterker geldt dit voor één van de voorstellen die, onder andere op De Omslag, gepresenteerd zijn: self organised fund allocation (SOFA) van Johan Bollen en Marten Scheffer: het is work in progress en het effect is onzeker. Laat ik er onmiddellijk bij zeggen dat het SOFA-voorstel geen karikatuur is van een model voor onderzoeksfinanciering. Maar ik heb er kritiek op. Voor toekenningen in het kader van de grootschalige research infrastructuur, voor toekenningen in het kader van het Zwaartekrachtprogramma, voor andere toekenningen met een strategische dimensie (bijvoorbeeld het Kennis- en Innovatiecontract) zie ik niet onmiddellijk hoe SOFA zou kunnen werken. Denny Borsboom wees met zijn bijdrage onder andere op de noodzaak van checks and balances en de gewenste sturing vanuit politiek en samenleving. Methodologisch zijn er de nodige vragen, over de almacht van citatietellingen bijvoorbeeld en het ‘uitbesteden’ van reputatiemetingen aan tijdschriften. Ook is het systeem zeker niet ‘overhead-vrij’ en wel onderhoudsintensief. Aan de andere kant is het onderliggende idee sympathiek. Afgezien van de computersimulatie ontbreekt de evidence base voor het SOFA-voorstel, en daarom zou het de moeite waard zijn een welgedefinieerd experiment uit te werken en uit te proberen. NWO staat ervoor open aan zo’n experiment mee te werken wanneer daarvoor middelen gevonden kunnen worden.
Het zou de moeite waard zijn een SOFA-experiment uit te werken en uit te proberen.
NWO is en blijft een organisatie van en voor de onderzoekers. Kwaliteit, ook van haar eigen procedures, staat voorop. Kwaliteit die door opeenvolgende evaluatiecommissies erkend en geprezen wordt. NWO staat op hetzelfde moment open voor serieuze discussies over mogelijke verbeteringen.