In de actuele discussie over de universiteiten wordt de oude notie van ‘Bildung’, met inbegrip van de obligate verwijzing naar von Humboldt, in toenemende mate ingezet om kritisch afstand te nemen van wat vaak nogal clichématig als neoliberaal discours en beleid wordt omschreven. De notie van ‘Bildung’ verschijnt overigens niet enkel in de kritische analyses en articulaties van het verzet tegen de wijze waarop de universiteiten vandaag opereren. Inmiddels is in Amsterdam ook daadwerkelijk De Bildung Academie gestart. Er zijn echter verschillende redenen waarom ik dit teruggrijpen op Bildung wantrouw. Ik betwijfel namelijk sterk of het idee van Bildung, zoals het vandaag ingebracht en gebruikt wordt (hoe goed bedoeld ook), werkelijk in staat is bij te dragen tot de ontwikkeling van de zo vurig gewenste alternatieve bestuurs- of machtsvormen op universiteiten.
De notie ‘Bildung’ werd in het Duitse pedagogische discours aan het einde van de achttiende eeuw geïntroduceerd. Er werd mee benadrukt dat de mens zijn eigen bestemming kon vormgeven, dat die bestemming dus niet van nature was vastgelegd, en niet door religie of staat bepaald moest worden. Bildung werd destijds begrepen als een eindeloos proces van ontwikkeling, ontplooiing en verlichting van de menselijke geest, die zich bevrijdt van alle natuurlijke en sociale bepalingen: de eindeloze reis van het individu naar zichzelf. Alhoewel het aanvankelijk inderdaad een kritische rol speelde, werd het al snel een centraal begrip in de vorming van de nieuwe Duitse natiestaat en cultuur. Het Bildungsbegrip had daarmee een duidelijke functie in de versterking van een standenmaatschappij. Volgens Willem Schinkel Willem Schinkel, 'What should democracy mean in the university?' Krisis (2015: 2), pp. 76-83 maakt deze historische context alleen al het begrip vandaag eigenlijk onbruikbaar. Maar naar ik meen minstens even belangrijk voor wat vandaag aan de orde is, is dat het Bildungsbegrip vanaf het einde van de negentiende eeuw zeer effectief ging functioneren als principe van individuele zelfproductie en zelfrealisatie.
Bildung en de productie van het individu
Bildung heeft daarmee een rol gespeeld in het tot stand komen van wat Michel Foucault beschrijft als een bestuurs- of machtsvorm middels individualisering (“un gouvernement par l’individualisation”). Volgens Foucault moet een bestuursvorm niet gelijk gesteld worden met de staat of de overheid, maar is het een machtsapparaat dat werkzaam is in de combinatie van een discours en allerlei bestuurstechnologieën. Het is deze combinatie van kennisstructuren, opvattingen, administratieve, fysieke en institutionele mechanismen die maakt dat we onszelf op een bepaalde manier begrijpen en ons op een bepaalde manier verhouden tot de wereld om ons heen. Dit discours en apparaat aan mechanismen vormt ook voor de staat zelf een soort horizon waarbinnen ze opereert. Volgens Foucault is die bepaalde manier van zichzelf begrijpen en zich tot zichzelf, de wereld en anderen te verhouden, namelijk als ‘individu’, tegelijk een voorwaarde voor het besturen van het geheel.
De individualisering die het kiezende autonome, onafhankelijke individu in het leven roept is hoogst functioneel voor de ‘economisering’ van het onderwijs
De oriëntatie op de keuze van het eigen leven als onafhankelijk, autonoom of zelf gestuurd, die aanvankelijk werkzaam was als kritische idee ten aanzien van heersende machtsvormen, wordt zelf het belangrijkste effect en instrument van nieuwe (neoliberale of voortgezet liberale) bestuursvormen waarin macht wordt uitgeoefend over het geheel middels de wijze waarop individuen zichzelf begrijpen en zichzelf sturen.
Wanneer we meegaan in Foucaults analyse, krijgt het begrip van Bildung een belangrijke rol in het discours dat ons oproept of interpelleert onszelf in de eerste plaats te beschouwen als individuen, als wezens voor wie het uiteindelijk om zelfbepaling en zelfrealisatie gaat en het leven verschijnt als een project op basis van individuele keuzes. Dit ‘individu’ staat dan niet in oppositie tot de macht, maar is eigenlijk het eerste effect van machtsrelaties. In deze lijn kan aangegeven worden hoe de zogenaamde economisering (of neo-liberalisering) van het universitair onderwijs niet zozeer moet worden toegeschreven aan een externe kolonisering van ‘het onderwijs’ door ‘de economie’, maar eerder het effect is van een individu dat op zoek is naar meerwaarde. Daarvoor moet het dus ook die ‘waarde’ kunnen inschatten, beheren en berekenen. Anders gezegd, de individualisering die het kiezende autonome, onafhankelijke individu in het leven roept is hoogst functioneel voor de ‘economisering’ van het onderwijs (en van veel gebieden van het samenleven meer algemeen). Lees meer over de economisering van het onderwijs in: Jan Masschelein en Maarten Simons, Globale immuniteit. Een kleine cartografie van de Europese Ruimte voor Hoger Onderwijs. Leuven: ACCO, 2003
De ruimte ontbreekt om het verder in detail te bespreken, maar vandaag lijken we te maken hebben met de vorming van wat we een voortgezette vorm van bestuur middels individualisering zouden kunnen noemen, namelijk een bestuur middels personalisering Voor een verdere bespreking, zie: Maarten Simons, 'Governing education without reform: the power of the example', Discourse Studies in Cultural Politics of Education (2014), pp.712-731 In deze bestuursvorm verschijnen alle problemen, of ze nu sociaal, politiek of cultureel zijn, als leerproblemen, dat wil zeggen als een kwestie van competenties. En opnieuw lijkt het Bildungsbegrip daarbij een belangrijke rol te spelen, waarbij het zelf nu wordt geformuleerd in termen van persoonlijke competenties en interesses, zoals zeer expliciet in het geval van De Bildung Academie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat De Bildung Academie zich in de eerste en de laatste plaats beroept op artikel 1.3 van de (Nederlandse) wet op het hoger onderwijs, die stelt dat de universiteit “gericht aandacht moet besteden aan de persoonlijke ontwikkeling van de student en de bevordering van zijn maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef”.
Middels het 'produceren' van competenties bevestigt de Bildung Academie de oproep aan het individu om zichzelf als uitgangspunt te nemen en het onderwijs te zien als dienstverlening
Personalisering is nog iets anders dan individualisering, het is er in een bepaalde zin een radicalisering van. Jezelf begrijpen als persoon betekent niet enkel zeggen dat je niet samenvalt met wat je deelt met anderen (het behoren tot collectieve eenheden of instituties), het betekent ook dat je je uniciteit opeist: “die eenheden en instituties zijn er voor mij, in mijn uniciteit”. In het onderwijs heeft de personalisering tot gevolg dat de lerende centraal staat. Het onderwijs moet dus ‘op maat’ worden gepresenteerd, naar de wensen van het individu.
Vanuit dit gezichtspunt kunnen we zien waarom De Bildung Academie helemaal geen kritische functie heeft ten aanzien van de zich ontwikkelende dominante bestuurs- en machtsvormen, zoals gesuggereerd wordt, maar er eerder één van de geavanceerde articulaties van is. Middels het ‘produceren’ van competenties bevestigt ze de oproep aan het individu om zichzelf als kiezende en lerende als uitgangspunt te nemen en van daaruit het onderwijs te zien als een dienstverlening. Het is belangrijk om in te zien dat het begrijpen van het (eigen) leven als een eindeloos proces van persoonlijke ontwikkeling, een zelfverstaan waar de 21e eeuwse notie van ‘Bildung’ aan bijdraagt, niet zozeer de mogelijkheid biedt om zich te verzetten tegen de huidige machtsconfiguraties die de universiteiten mee sturen, maar eerder het geprivilegieerde medium vormt waardoorheen die configuraties gaan opereren. Dat zelfverstaan is dus hoogst functioneel voor het ‘besturen middels personalisering’ en bekrachtigt ook de vraag naar onderwijs dat gestuurd wordt vanuit de vooropgestelde of verwachte (leer)uitkomsten: de te verwerven competenties.
Onderzoekend onderwijs
Hiermee kom ik tot nog een andere reden waarom ik denk dat het begrip ‘Bildung’ niet meer echt bruikbaar is in een strijd voor de hervorming van de universiteiten. Het Bildungsideaal leidt tot een voorstelling van academisch onderwijs waarbij het curriculum genormeerd wordt door een persoonlijkheidsideaal dat wordt uitgedrukt in produceerbare competenties als uitkomst. Dat impliceert dat men zowel het principiële onbepaalde karakter van het universitaire onderwijs, alsook de specifieke publieke en collectieve vorm ervan, miskent. Het klinkt ongetwijfeld heel oneigentijds, maar onderwijs heeft geen bestemming en het academisch onderwijs zou niet gestuurd mogen worden vanuit vooraf te bepalen uitkomsten. Integendeel, universiteiten zouden de mogelijkheid moeten bieden aan de nieuwe generatie om die bestemming zelf te vinden en vorm te geven. Universitair onderwijs is onderzoekend onderwijs. Hierbij is het niet de student die centraal staat, noch de docent, maar het probleem waarrond men zich als collectief verzamelt om het te bestuderen en onderzoeken. Academisch onderwijs is dus onderzoekend onderwijs en onderwijs waarin dat onderzoek publiek wordt gemaakt. Het curriculum van academisch of universitair onderwijs wordt dan ook niet strikt genormeerd door een ‘beroepsprofiel/beroepsbeeld’, niet bepaald vanuit een ‘persoonlijkheidsideaal’ of vanuit een ‘discipline’ - dat wil zeggen niet vanuit iets wat men voorafgaand al duidelijk tracht te definiëren en te omschrijven -, maar vanuit maatschappelijke of existentiële uitdagingen.
Het is in dat opzicht dat het nu vandaag toch zeer zinvol kan zijn om nog eens terug te grijpen naar von Humboldt en zijn korte tekst “Über die innere und äussere Organisation der höheren wissenschaftlichen Anstalten in Berlin” uit het jaar 1809/10. Echter niet omwille van de notie ‘Bildung’, waarnaar hij in die tekst maar drie keer refereert (en bovendien eerder op een ‘neutrale’ manier dan in de zin van een normatief ideaal), maar omdat hij precies het wezenlijke van de universiteit legt in de wijze waarop onderzoek intrinsiek en onlosmakelijk met onderwijs als publieke en collectieve studie verbonden is. Hij laat er vooreerst geen twijfel over bestaan dat universiteiten slechts betekenis hebben wanneer hun vormgeving of organisatie vragen waarop we nog geen antwoorden hebben als uitgangspunt neemt. Het hoger onderwijs is volgens von Humboldt fundamenteel een open, onderzoekend gebeuren. Het kan daarom niet gestuurd worden vanuit vooraf bepaalde of verwachte uitkomsten, en dus ook niet vanuit een persoonlijkheidsideaal. Niet het vormen van een bepaald type persoon komt op de eerste plaats, maar een bepaalde vorm van onderzoekend onderwijs. Centraal hierin staan de vragen zelf, en de verhouding tot het weten in het algemeen. Von Humboldt zegt heel duidelijk dat de universiteit er niet is voor de student, en ook niet voor de docent, want beide zijn er voor de wetenschap “Das Verhältniss zwischen Lehrer und Schüler wird daher durchaus ein anderes …. Der erstere ist nicht für die letzteren, Beide sind für die Wissenschaft da."
Herinner de universiteit aan het belang van haar pedagogische vormen in de zorg voor een gedeelde toekomst en een gedeelde wereld
Bovendien moeten universiteiten, aldus Von Humboldt, intern zo georganiseerd worden dat ze een ononderbroken en zichzelf vernieuwend samenwerken, en samen onderzoeken, installeren.Intellectuele arbeid kan namelijk alleen maar bloeien als een werken-met-anderen, niet in de zin dat de enen bieden wat de andere missen, maar in de zin dat de enen de anderen inspireren en precies die macht van het ‘denken-met’ zichtbaar wordt voor allen. Het onderwijs moet daarbij helemaal niet beschouwd worden als een onderbreking van het onderzoek, maar juist als een intensifiëring ervan. Het is de publieke en collectieve confrontatie met jonge geesten die het denken inspireert en tot leven brengt. En Von Humboldt aarzelt niet om te stellen dat de vooruitgang van de wetenschap (met inbegrip van wetenschappelijke ontdekkingen en nieuwe gedachten) meer wordt tot stand gebracht door de publieke confrontatie met studenten in het onderwijs (dat soort gezelschap is belangrijker), dan door de gesprekken met collega’s (op conferenties) of de eenzame studie in het studeervertrek.
Van Bildung naar Studium
Als we dus toch willen verwijzen naar von Humboldt in de huidige strijd om de vormgeving van de universiteiten, dan niet om het concept Bildung nieuw leven in te blazen, maar eerder om ons te herinneren aan zijn opvatting over de universiteit als publieke en collectieve studie. Vandaar uit kunnen we ons de vraag stellen op welke wijze we dat vandaag zouden kunnen vorm geven.
Het lijkt me daarbij van levensbelang voor de toekomst van de universiteiten dat men zich verzet tegen de sluipende transformatie van het Europese onderwijsbeleid in een leerbeleid dat onderwijs wil sturen vanuit vooraf te bepalen leeruitkomsten. Dat is inderdaad een ‘fundamental shift’, zoals de recente Europese documenten over onderwijs zelf zeggen, maar één die in feite het einde betekent van academisch onderwijs als open, onzeker en daarom onderzoekend gebeuren. Men moet zich niet langer richten op Bildung, vertaald in competenties die als uitkomsten worden vooropgesteld, en zeker niet op het inrichten van gepersonaliseerde leertrajecten en snelle vorming, maar op de vraag naar vormen van collectieve en publieke studie.
Dat zijn ook vormen die altijd aarzeling en vertraging impliceren en daarmee ook altijd een zekere voorzichtigheid en bedachtzaamheid mogelijk maken. Dergelijke collectieve en publieke studie was ook wat het Latijnse ‘studium’ in de eerste plaats benoemde. Het was volgens Emile Durkheim Emile Durkheim, L’évolution pédagogique en France (Cours pour les candidats à l’Agrégation prononcé en 1904-1905) het begrip dat het meest werd gebruikt om het publieke pedagogische leven te benoemen dat zich ontwikkelde binnen de eerste universiteiten, waarbij de notie van universitas simpelweg de aanduiding was van een associatie of vereniging, in dit geval de associatie van studerenden: universitas studiorum of universitas studii. Lees meer over de universitas studii op ‘open!’, Platform for Art, Culture & the Public Domain
Het lijkt me dat het herbevestigen en heruitvinden van de universitas studii en dus het inzetten van de notie ‘studium’ meer toekomst biedt aan de universiteiten, precies omdat ze de universiteit niet oriënteert op een (persoonlijkheids)ideaal en daarmee de toekomst eigenlijk sluit, maar wijst op het belang van haar pedagogische vormen in de zorg voor een gedeelde toekomst en een gedeelde wereld.